De eerste 11 jaar

Na een succesvol eerste jaar werd, overigens in goed overleg met de eigenaar van café Het Palet, besloten om in 1966 een andere locatie te zoeken voor de te organiseren zitting en proclamatie. Niet uit ontevredenheid, maar meer uit praktische overwegingen. De ruimte in het café bleek al snel ontoereikend te zijn. Jan Waghemans (later bekend geworden als eigenaar van restaurant
D’r Bloasbalg) had in die tijd net zijn camping geopend. Camping Valencia om precies te zijn. Natuurlijk hadden de oprichters van De Boemelaire de horecakant van de camping al lang ontdekt. Men mag rustig stellen dat ze er stamgast waren. Met name op zondagochtend was het er goed toeven. Jan Waghemans had er geen moeite mee dat er op zijn terrein een tent geplaatst werd om zo de ruimte voor de activiteiten van De Boemelaire te creëren. We zeggen hier nadrukkelijk activiteiten, meervoud dus, want er werd meteen flink uitgepakt. Het duurde maar liefst drie dagen voordat
De Boemelaire, en daarmee ook Wahlwiller, uitgefeest waren.

Op vrijdag begon men met een Auw Wieverbal, op zaterdag gevolgd door de zitting met proclamatie, om vervolgens op zondag met de Prinsenbal af te sluiten. Natuurlijk was dat alleen mogelijk omdat er met Jan Waghemans goede afspraken gemaakt konden worden omtrent de inkomsten- en uitgavenverdeling.

De samenwerking beviel zó goed dat De Boemelaire de camping gedurende een groot aantal jaren als hun thuisbasis beschouwden. Er werd o.a. het 1 x 11-jarig bestaansfeest gevierd. Toen Jan Waghemans zijn camping ging afbouwen, en zich steeds meer ging toeleggen op uitbreiding van restaurant D’r Bloasbalg, werd in goed overleg besloten om te verhuizen.

In de beginjaren bestond het dagelijks bestuur uit Huub Vandeberg als voorzitter, Fred Baenen als secretaris, en Dré Mertens als penningmeester. Richard Frijns trad op als president, een rol die hij tot 1989 zou vervullen. Huub Vandeberg werd in 1966, als eerste “Prins in de tent” geproclameerd. Het was echter lang niet allemaal rozegeur en maneschijn wat die tent betreft. Koning Winter kon soms genadeloos toeslaan. Bevroren waterleidingen waren eerder regel dan uitzondering. Toiletten vielen uit. Ook was het vaak een hele toer om de zaak optimaal te verwarmen. Zo heeft een groep bejaarden in een van de laatste jaren dat De Boemelaire de bejaardenzitting (“vur de jeugd va vreuger”)  in de tent organiseerden letterlijk klappertandend en koukleumend moeten uitzitten. Met dikke jassen aan werd het programma afgewerkt.

Het enige voordeel van die avond was de meer dan voortreffelijke jeneveromzet. Alle ellende was echter snel vergeten als op maandag en dinsdag (tijdens het afbreken en opruimen) terug kon worden geblikt op een geslaagd weekend. Kenmerkend voor die tijd was trouwens ook dat er met name tijdens het afbreken van de tent genoeg vrijwilligers beschikbaar waren om mee te helpen. Men wist namelijk dat na gedane arbeid er altijd wel een aantal kratjes bier verdekt opgesteld stonden, en dat men tot ’s avonds laat bij elkaar zat om de afgelopen dagen de revue te laten passeren. Kortom, een gezellige tijd.

De evenementen in die tijd werden massaal bezocht door de Wahlwillernaren. Men had in die tijd natuurlijk ook nog niet zoveel uitgaansmogelijkheden als vandaag, en dus waren de carnavalsactiviteiten welkome afwisselingen. Maar er kwamen ook mensen uit de omringende dorpen naar Wahlwiller. Dat had natuurlijk ook te maken met het feit dat De Boemelaire als vereniging hun gezicht ook elders lieten zien.

En niet alleen als Boemelaire. Ook privé was de toenmalige elveraad een echte vriendenclub, die er regelmatig op uit trok, en dus niet alleen in carnavalstijd onderweg was.

Op die manier kreeg je een soort uitwisseling die tot op de dag van vandaag nog steeds bestaat. In de jaren zestig en zeventig ging men vooral naar plaatsen als Nyswiller, Vijlen, Partij, Mechelen en niet te vergeten de Belgische uitruk naar Gemmenich. Toch ging men ook wel eens wat verder weg. In 1969, toen Jac Thewissen Prins carnaval was, ging men op bezoek bij de Mirlitophile in Valkenburg, en werd er door hen ook een tegenbezoek aan Wahlwiller gebracht. Ook werden er wel eens betaalde bezoeken gebracht aan andere verenigingen. Zo herinnert Fred Baenen zich nog de bezoeken aan Spekholzerheide aan de Auw Wieverbal aldaar, waarbij de consumptiebonnen en de taxikosten voor rekening Spekheiwaren. Op die manier waren er toch nog wat mensen aanwezig, want zo vertelt Fred verder: “Vur de rest  woar doa bienoa gee miensj!”.

Artiesten werden in die tijd, overigens net als nu, op verschillende manieren aangetrokken. Zo werd er regelmatig op uit getrokken naar evenementen om bepaalde artiesten aan het werk te zien. Bij voldoende succes tijdens de bezochte optredens kon het dan gebeuren dat er ter plekke iemand, of een groep, werd gecontracteerd. Zo werd er in Gemmenich (België) eens een zanger vastgelegd die de in die tijd erg populaire Duitse zanger Roy Black imiteerde. Een voorwaarde was dat er een piano in de zaal (lees: tent) aanwezig moest zijn. Fred Baenen en Giel Mertens zegden toe, en gaven aan dat er voor een piano gezorgd zou worden. Alleen hadden ze op dat moment nog geen idee waar ze die dan vandaan moesten halen. Via via vernamen ze dat een oom van Hans Joha (broer van Henk Joha, prins in 1967) over een klein orgel beschikte. Het verzoek van Hans om dit orgel te mogen lenen voor de carnavalszitting liep echter op niets uit, aangezien de oom van Hans lid was van de Jehova’s Getuigen, en hij niet bereid was zijn instrument uit te lenen voor zo’n heidens feest.
Hans Joha wist Fred gelukkig van het voornemen af te houden om het dan maar eens met een fles cognac te proberen. Gezien de religieuze achtergrond van Hans’ oom (het nuttigen van alcohol is helemaal uit den boze!) was die missie al bij voorbaat geheel tot mislukken gedoemd geweest. Achteraf is het met het orgel toch nog gelukt, maar het optreden was geen succes. Zo was (en is) het trouwens wel vaker. Artiesten die op de ene plaats inslaan als een bom, komen op een andere plaats soms een heel stuk minder uit de verf. Zo heeft er ook eens een buuttereedner opgetreden die zijn buut doorspekte met (misschien voor die tijd) dusdanig vulgaire grappen en woordspelingen, dat nog tijdens zijn buut besloten werd er een eind aan te maken. Vervolgens waren Giel Mertens en Jac Thewissen degenen die de man op hun geheel eigen wijze “van het podium af wisten te krijgen, om hem vervolgens naar buiten te begeleiden”.  Het vinden van kandidaat-prinsen was in die tijd geen probleem. Na Huub Vandeberg in 1966 viel in 1967 de eer te beurt aan Henk Joha, die in 1968 opgevolgd werd door Jan Savelberg (uit het roemruchte café Savelberg (’t Trouwtje) aan de Rijksweg. In 1969 zoals gezegd Jac Thewissen, wiens ouders jarenlang de bekende friture gerund hebben op de hoek van de Einderstraat met de J.F. Kennedystraat.  (De moeder van Jac, beter bekend als ’t Mieneke, heeft nog jarenlang de broodjes verzorgd in de tent, en zelfs nog in de latere jaren toen de vereniging actief was in de gymzaal van de basisschool). Albert Frijns zwaaide de scepter in 1970, en heeft de vereniging daarna nog jarenlang op onnavolgbare wijze gediend als hofnar waarbij hij geen gelegenheid oversloeg om, wanneer hij zijn kans schoon zag, een lied aan te heffen volgens geheel eigen inzicht. Op een dag in het begin van 1971 stond er bij de firma Hommen in Kerkrade een auto voor de deur met daarin Giel Mertens, Fred Baenen en Huub Pelzer. De fa. Hommen verkocht (en verkoopt ook nu nog) o.a. carnavalsbenodigdheden zoals medailles en andere versierselen. Giel, Fred en Huub zaten in de auto wel een uur lang te overleggen wie er Prins Carnaval zou worden. De wagen zag blauw van de rook, totdat Fred uiteindelijk zei: ”Zou ich ’t dan mer wedde?”, waarop Huub antwoordde: “Is got, da wed ich ‘m wel ’t volgend joar” en Giel: “En ich in ’t joar donoa”. Voor wat betreft 1971 en 1972 is het zo uitgekomen, maar Giel is nooitPrins Carnaval geweest. In 1973 namelijk werd Otto Frijns uitgeroepen, die we al eerder genoemd hebbenals de creatieve geest achter de schermen. Een jaar later, in 1974, nam Karel Knops de scepter over om hem een jaar later over te dragen aan Jo Kohl, die daarmee zijn intrede deed binnen De Boemelaire en de eerste jubileumprins van onze vereniging zou zijn. Een foto uit die tijd toont ons de volgende elveraadsleden: Jan Savelberg, Math Wierts, John Ortmans,  Huub Pelzer, Jac Thewissen, Fred Baenen, Otto Frijns, Richard Frijns, Hans Joha, Jo Thewissen, Jan Niesten en Albert Frijns. In het midden staat jubileumprins Jo I en tanzmarieche Monique Kohl.